Download de PDF - printversie van de filosofische beschouwingen deel 1
Download de PDF - printversie van de filosofische beschouwingen deel 2
Download de PDF - printversie van de filosofische beschouwingen deel 3
‘Spreken van ‘crisis’ is, helaas, opnieuw een manier om onszelf gerust te stellen, als we daarmee bedoelen dat die ‘van voorbijgaande aard is’, dat de crisis gauw genoeg ‘achter ons zal liggen.’Was het maar alleen een crisis! Was het maar een simpele crisis! Volgens de specialisten zouden we beter kunnen spreken van ‘mutatie’: we waren een wereld gewend, we gaan over, we muteren naar een andere wereld. En wat het adjectief ‘ecologisch’ betreft, ook dat gebruiken we maar al te vaak ter geruststelling, om ons af te schermen voor de verstopringen waarop driegend onze aandacht wordt gevestigd: ‘O, maar die ecologische kwesties waar u het over hebt, die gaan ons niet aan!’ [ ….] Maar kijk, wat niet meer dan een voorbijgaande crisis had kunnen zijn, blijkt zich intussen te hebben getransformeerd tot een diepgaande verstoring van onze verhouding tot de wereld. Het heeft er alle schijn van dat wij degenen zijn geworden, dat wij degenen zijn geworden, die dertig of veertig jaar geleden actie hadden kunnen ondernemen – en niets hebben gedaan, of zo weinig.Een vreemde situatie: we hebbebn een reeks drempels overschreden, een totale oorlog meegemaakt, en daarvan haast niets tot ons laten doordringen.’ […..] Geen twijfel mogelijk, van ecologie wordt je gek; dat moet ons uitgangspunt zijn. [….} in zulke zaken is hoop een slechte raadgever, want we bevinden ons niet in een crisis. Het ‘gaat niet over.’We zullen er aan moeten wennen. Het is definitief. “ (pag. 21/23/29)
Latour beschrijft het werk van Michael Mann, de auteur van de roemruchte hockeystickcurve. Geen diagram lag in de geschiedenis van de wetenschap meer onder vuur. Dit diagram (pag.68) is door de klimaatsceptici, zo schrijft Latour, ‘op boosaardige wijze bekritiseerd.’ [ …..] ‘Het mag dan waar zijn dat ‘de waarheid het eerste oorlogsslachtoffer is, het tweede oorlogsslachtoffer is zeer zeker de waardevrijheid, die zich niet staande kan houden in het ondraaglijke spanningsveld tussen beschrijven en voorschrijven dat door het Nieuwe Klimaatregime is gecreëerd. Mann ontdekte – en we zullen zijn ontdekking in deze lezingen gaandeweg uitdiepen – dat het wel degelijk gaat om een oorlogstoestand – en niet alleen om een ‘klimaatoorlog’. Hoe valt anders te rijmen dat het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), zelf een diplomatiek-wetenschappelijk korps, in 2007 de Nobelprijs voor de Vrede en niet voor Natuurkunde of Scheidkunde kreeg? ‘ (pag. 69/70)
Met deze tweede lezing hoop ik het pad te hebben geëffend voor wat volgt. Mensen die beweren dat de Aarde niet alleen beweging vertoont maar ook gedrag, waarmee ze reageert op wat wij haar aandoen, zijn niet per se malloten behept met de rare neiging een ziel toe te voegen aan wat er geen heeft. Het interessantst zijn in mijn ogen degenen die, zoals de onderzoekers die zich buigen over het aardsysteem, de Aarde simpelweg geen handelingsvermogens ontnemen die ze wel degelijk heeft.Ze zeggen niet noodzakelijk dat de Aarde ‘leeft’, maar gewoon dat ze niet dood is. ( pag. 107)
‘Alles beweegt, vriendje’, inderdaad, maar niet in de voorziene richting…. We zouden Brecht parodiërend, kunnen zeggen: ‘Waar driehonderdvijftig jaar lang het geloof heeft gezeteld, juist daar zetelt nu de twijfel!’ ’De oude tijd is voorbij’en binnenkort zullen de mensen misschien ‘alles afweten van hun verblijfplaats, het hemellichaam waar zij op wonen’, op voorwaarde dat ze bereid zijn die andere ‘narcistische kwetsuur’te verduren, die heel wat pijnlijker is dan de kwetsuren die Freud zich voorstelde. Het is volstrekt onzinnig geworden zich in droom, ongehinderd en ongebonden, door de weidse uitgestrektheid van de ruimte te verplaatsen.Ditmaal zijn wij mensen niet geschokt aks wij te horen krijgen dat de Aarde niet meer in het middelpunt staat en doelloos rond de Zon wervelt; nee, integendeel, we zijn zo diep geschokt omdat we ons in het middelpunt van haar kleine universum blijken te bevinden, en omdat we opgesloten zitten in haar niettige plaatse lijke dampkring. Ineens moeten we bakzeil halen met onze denkbeeldige reizen; Galilei’s uitdijende heelal blijkt als het ware opgeschort, de voorwaartse beweging onderbroken. Koyrés titel moet voortaan in tegengestelde richting worden gelezen: ‘Terugkerend van het oneindige universum naar de begrensde, gesloten kosmos.’ […..] De plaats van handeling is de aarde en de tijd is nu. Droom niet langer, stervelingen! Jullie zullen niet ontsnappen in de ruimte. Jullie hebben geen andere woonplaats dan hier op aarde, op deze krappe planeet. Jullie kunnen hemellichamen onderling vergelijken, maar niet door ter plekke een kijkje te gaan nemen. (blz. 119/120) […..] De naam Gaia is niet minder verrassend dan die van Lovelock. Gaia, Gè, Aarde, is namelijk geen godin in de eigenlijke zin des woords, maar een kracht uit de tijd van vóór de goden. De antieke Gaia is vruchtbaar, gevaarlijk en sluw, en ze treedt tevoorschijn in een baaierd van bloed, damp en verschrikking, in gezelschap van Chaos en Eros. Maar wie is Gaia eigenlijk, de Gaia van de mythologie? [ ….] Gaia heeft duizend namen. Zoveel is zeker, ze vormt geen belichaming van harmonie. Er is niets moederlijks aan haar, of we zouden volledig moeten herzien wat we onder ‘Moeder’verstaan. Als ze rituelen behoeft, dan zijn dat zeker niet de knusse new-age-danspartijen, die later zijn bedacht om de postmoderne Gaia te vieren.’( pag.121/122)
Latour schrijft in de voetnoot op pag. 121, dat Lovelock in zijn onwetendheid van mythologie, eerst ‘Gyre’had verstaan in plaats van ‘Gaia’. Latour schrijft, ‘Gyre zou trouwens ook geen slechte naam zijn geweest.
In deze lezing gaat Bruno Latour dieper in op de vraag of we een nieuw tijdperk, het antropoceen, zijn ingegaan. Hij schetst via zijn bekende lussen de ‘ontstaansgeschiedenis’ van dit begrip. Hij schrijft op pag. 165: ‘Maar als het holoceen beëindigd is, dan is dat het bewijs dat we een nieuwe periode van instabiliteit zijn ingegaan; de Aarde wordt gevoelig voor ons handelen en wij, mensen worden een tikje geologie! Zo’n beslissing vergt dus bedachtzaamheid. [….] Om te worden erkend als officiële technische term moet het ‘antropoceen’in het algemeen a) wetenschappelijk gegrond zijn en b) voor de wetenschappelijke gemeenschap nuttig zijn. [….] Doorgaans wordt er vanuit gegaan dat het begin van het ‘antropoceen’ omstreeks het jaar 1800 valt, aan het begin van de industriële revolutie in Europa. [….] Al die technische vragen ten spijt weten we nog altijd niet of het holoceen ja dan nee beëindigd is en of het in de vorige lezingen ter sprake gebrachte Nieuwe Klimaatregime een correlaat heeft in het gesteente. (pag.166)
‘Door haar sterk gestegen energiebehoefte ‘draait’de menselijke beschaving vierentwintig uur per dag op zeventien terawatt, wat overeenkomt met het energieverbruik van vulkaanuitbarstingen of tsunami’s.’ (167)
‘Het antropoceen is een uitstekend referentiepunt,. Deze naam is het geschiktste filosofische, religieuze, antropologische en, zoals we binnenkort zullen zien, politieke concept om de begrippen ‘Modern’en ‘moderniteit’ langzamerhand voorgoed de rug toe te keren.’ (170)
‘Juist omdat niemand de Aarde nog globaal kan begrijpen, is het zo belangrijk geworden het globale weer te lokaliseren. Dat is dé les van het antropoceen. [….] De ‘blauwe planeet’heeft, ondanks het unanieme enthousiasme dat ze heeft opgewekt, het denken duurzaam vergiftigd.’ (170)
‘Het antropoceen doet het idee dat de Globe van veraf kan worden geobserveerd teniet en brengt de geschiedenis zodoende weer in het middelpunt van de belangstelling. In die zin is er ondanks de kritiek van historici wel degelijk iets nieuws onder de zon sinds 1760, 1945, 1970. Ook al lijken de reflexiviteitslussen qua vorm op elkaar, hun inhoud, hun ritme, hun uitgestrektheid zijn telekens weer anders. Daarin toont zich de vasthoudendheid van Gaia. [….] Daarom is het zo belangrijk om over te schakelen van de Globe naar lussen die de aardbol onverdroten tekenen, op een steeds bredere, dichtere manier. ‘ (171)
‘Het blad Nature, had een themanummer met de naam: ‘The Human Epoch- - ‘De menstijd’, twee termen die al drie eeuwen lang tegenover elkaar worden geplaatst, totdat ze allebei uiteenvallen in het antropoceen – het tijdvak waarvan dit nummer nu juist een definitie en datering wil geven. Toen ik de omslag bekeek, werd ik onwillekeurig getroffen door de familiegelijkenis met een ander monster, de ‘sterfelijke god’, het veel bekendere composietbeeld dat prijkt op de titelpagina van Hobbes’ boek Leviathan, een boek dat doorslaggevende invloed heeft gehad op de religieuze, politieke en wetenschappelijke geschiedenis van de Modernen en waar ik in de komende lezingen voortdurend op zal terugkomen.’ (211/212)
‘Het zou rustgevender zijn, dat geef ik grif toe, als we de religieuze kwestie terzijde konden laten! We zouden allemaal maar wat graag willen dat de religie achter ons lag! Hobbes dacht er vast net zo over. Naar het is te laat. Niet alleen vanwege wat wel ‘de terugkeer van het religieuze’ of de ‘opkomst van fundamentalismen’ is genoemd, maar ook omdat het ten tonele verschijnen van Gaia ons dwingt alle omvattende religies in twijfel te trekken, inclusief wat we natuurreligies moeten noemen. De paradox is niet onaardig: Gaia wordt ervan beschuldigd ‘een religie beschouwd als een wetenschap’ te zijn, terwijl juist de dwingende invloed van Gaia ons dwingt alle kenmerken van het voorafgaande tijdvak te herverdelen, met inbegrip van het vreemde idee dat de door de Wetenschap gekende natuur juist tegengesteld zou moeten zijn aan de Religie ( ik handhaaf de hoofdletters, niet om plechtiger te klinken, maar om te beklemtonen dat het gaat om figuren, niet om domeinen van de wereld). Als we tegenwoordig, nu we volop in het antropoceen zijn, zouden proberen Wetenschap en Religie te scheiden, zou het een echt bloedbad worden, zoveel Wetenschap zit er in Religie en zoveel Religie in Wetenschap. Door proberen ze te scheiden zoals ze zijnj, voordat we ze opnieuw hebben doordacht, zouden we elke kans verliezen ze terug te brengen op Aarde – eindelijk los van elkaar. Dat is een van de sterke kanten van Gaia, een krachtig zuur dat het amalgaan van elke natuurreligie corrodeert.’ (215/216)
‘Ik kon moeilijk anders dan verbijsterd zijn toen ik in de Nature-special met de merkwaardige titel ‘The Human Epoch’, waarmee ik mijn vorige lezing ben begonnen, las dat 1610 een van de jaartallen was die mogelijk bruikbaar waren als ijkpunt voor het begin van het antropoceen. Waarom 1610? Omdat er in dat jaar door de herbebossing van het Amerikaanse continent zoveel atmosferische CO2 was opgenomen dat klimatologen deze waarden konden gebruiken als ondergrens bij het meten van de gestage CO2-toename. Maar vanwaar die die massale herbebossing? Dat kwam domweg, aldus de auteurs van het artikel, doordat er sinds de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus bijna vierenvijftig miljoen Indianen door wapengeweld, maar vooral door besmettelijke ziektes waren uitgeroeid! ‘Grote ontdekkingen’, kolonisatie, strijd om het gebruik van de bodem, het bos, CO2 – het zit er allemaal in. Dat is dus het antropoceen: antropologie plus klimatologie verwikkeld in een verbeten inbezitneming van de aarde…. Maar 1610 is ook, zoals u vast nog weet, het verschijningsjaar van Galilelei’s Sidereus Nuncius, de Sterrenbode, die naar verluidt de wereldgeschiedenis uit haar ‘ gesloten wereld’ haalde en het ‘onei8ndige universum’ in slingerde. Denk aan Bertol Brecht: ‘Heute ist der 10. Januar 1610. Die Menschheit trägt in ihr Journal ein: die Himmel ist abgeschafft.‘
Latour laat verder op deze pagina 261 zien dat er een relatie tussen beide gebeurtenissen ( ‘behoorlijk wat resonantie’) maar ook wat jaartal betreft met de moord op Hendrik IV van Frankrijk. Hij schrijft: ‘Soms kunnen historische gebeurtenissen zo verrassend samenvallen dat je bijna in een vingerwijzing van het lot zou geloven.’
In deze zesde lezing schrijft Latour ( pag.263), ‘die waarschijnlijk moeilijker is dan de andere, zal ik me proberen te buigen over de religieuze oorsprong of, preciezer gezegd, de (contra) religieuze oorsprong van de merkwaardige onverschilligheid die onze tijdgenoten aan de dag leggen voor de ecologische mutatie.’ [….] Die onverschilligheid heeft wel degelijk een religieuze oorsprong, zij het allerminst de reden die doorgaans wordt aangevoerd, en waarbij het christendom de schuld krijgt voor het veronachtzamen van de stoffelijke wereld.’
‘En toch veroorzaakt de ecologische mutatie bij ons geen grote onrust, zoals de ontdekking van nieuw land bij onze voorouders deed, maar blijven we koel, onverschillig, ongeïnteresseerd, alsof ons eigenlijk niet meer kan gebeuren. We moeten achterhalen hoe dat komt.’ ( 270)
‘De vraag is dus: waarom lijken ecologische kwesties onze identiteit, onze veiligheid en onze eigendommen niet rechtstreeks aan te gaan? Waarom is dit geen normale, banale, wereldse, doodgewone situatie? [….] Nee in dit geval is het alsof we besloten hebben ongevoelig te blijven voor de reacties van een bepaald type wezens – zij die grosso modo te maken hebben met de zonderlinge figuur ‘materie’. Anders gezegd, we moeten begrijpen waarom we geen echte materialisten zijn. ‘(271)
‘Waarom ben ik er zo zeker van dat de merkwaardige onverschilligheid waarmee alarmsignalen over de huidige toestand van de natuur in de wind worden geslagen, haar oorsprong vindt in de religie? Vanwege het weer opduiken, of liever vanwege de alomtegenwoordigheid van de term apocalyps. Zodra je met een zekere ernst over ecologische mutaties spreekt, zelfs zonder je stem te verheffen, word je er onmiddelijk van beticht een ‘apocalyptisch betoog’ te houden of, iets zachter verwoord, een ‘doemdenker’ te zijn. Laten we die kwestie maar meteen bij de horens vatten en antwoorden: ‘Ja natuurlijk, waarover zouden we het volgens u dan moeten hebben? […] Daarom is de Moderniteit door eigen toedoen gedoemd niets te snappen van het nieuwe dat de geschiedenis haar brengt. We moeten dus bereid zijn eindelijk een echt apocalyptische betoog in de tegenwoordige tijd te houden.’ (274)
Met betrekking tot deze lezing gaat zou ik verder nog willen verwijzen naar pag. 298 waar Latour het onder andere heeft over ‘de betekenis van een hernieuwing van dezelfde oude Aarde, die opnieuw onbekend zou zijn, opnieuw zou moeten worden gecomponeerd. En dat is zeker een van de mogelijke aanmaningen van Gaia. ‘ ( 298, 299)
‘In deze lezingenreeks’, schrijft Latour op pag. 313, ‘proberen we een antwoord te vinden op de dwingende invloed (intrusie) VAN Gaia, zodat we de denkgewoontes ( op Ecolonie noemen we dat de uitgesleten diepe karrensporen – hj) die horen bij wat ik het Oude Klimaatregime heb genoemd een voor een kunnen afschudden. We proberen ons bestaan opnieuw te materialiseren, wat in de eerste plaats wil zeggen het opnieuw te territorialiseren, of nog beter, maar het woord bestaat niet, het opnieuw te terrestrialiseren. Wat natuurlijk verrassend is voor mensen die vonden dat ze eigenlijk te ‘laag-bij-de-gronds’waren, maar die dat al met al nauwelijks bleken te zijn! Het gaat dus om het herpolitiseren van onze opvatting van ecologie. Op die taak moeten we ons nu richten. Zo’n herpolitisering heb ik voorbereid door in de laatste twee lezingen de nadruk te leggen op de diplomatieke verplichting ons aan elkaar voor te stellen in de vorm van volken. Die volken zouden zo helder mogelijk moeten expliciteren door welke opperste instanties ze worden opgeroepen, op welke bodem ze gelokaliseerd menen te zijn, in welke tijdsperioden ze zich situeren en volgens welk kosmogram – of welke kosmologie – de handelingsvermogens waartoe ze zich verhouden zijn verdeeld. Voor het belang van die metamorfe zone heb ik u gevoelig proberen te maken in de eerste twee lezingen, door dieper in te gaan op het zo belangrijke begrip agency. ( zie pag. 101-102 voor uitleg van dit begrip).
‘Nee, ons kon niets overkomen, echt niet. We konden tegenslagen ondervinden, maar geen werkelijke crisis. Geen fundamentele twijfel. Het laatste oordeel had al plaats gevonden. In de grond van de zaak ontbrak het ons evengoed aan geschiedenis als aan politiek. Vandaar onze verbijsterin, ons gebrek aan voorbereiding, onze scepsis tegenover de plotse opkomst van dat vreemde stel dat in de derde en vierde lezing is geïntroduceerd: eerst Gaia, en vervolgens de recentere complicatie ervan, het antropoceen. Om de hiernavolgende herpolitisering van de ecologie te begrijpen, zou ik u graag, met uw goedvinden, onderwerpen aan een klein ‘gewetensonderzoek’, door u de volgende vraag te stellen: ‘Hebt u ooit vijanden gehad?’ (pag.314 voor zijn verdere vragen hierover).
‘De ‘natuur’ werkt juist zo depolitiserend omdat haar voorvechters – uit om het even welk kamp – alleen in de tijd een plan kunnen verwezenlijken dat ontsnapt aan de grillen van de verstrijkende tijd. De ‘natuur’ maakt immuun voor de risico’s van de politiek. Met dat doel is ze ontworpen. Daarom ook heeft er in de eigenlijke zin van het woord nooit een echte politieke ecologie bestaan. (315)
‘Omdat Gaia niet de ‘natuur’ is, en ook niet een van de surrogaten ervan, dwingt ze ons de kwestie van de politiek opnieuw aan te kaarten en te zoeken naar een nieuw soevereiniteitsprincipe. Het politieke hefboomeffect van Gaia is zo sterk omdat Gaia opnieuw de vraag aankaart namens welk oppergezag we bereid zijn ons leven te geven – of, meestal, het leven van anderen te nemen.’(317)
‘Wat op ons afkomt, Gaia, moet zichtbaar worden als een bedreiging, omdat het de enige manier is om ons gevoelig temaken voor sterfelijkheid en eindigheid, voor de ‘zijnsmatige ontkenning’, voor hoe moeilijk het domweg is om van deze Aarde te zijn. Alleen zo kunnen we ons bewust, tragisch bewust worden van het Nieuwe Klimaatregime. Alleen tragedie kan er voor zorgen dat we opgewassen zijn tegen de gebeurtenis. Zoals we in de vorige lezing hebben gezien, dient het vuurwerk van de Apocalyps niet om ons voor te bereiden op een extatische hemelvaart, maar integendeel om ons ervoor te behoeden dat we worden verjaagd van de Aarde, die reageert op onze pogingen tot heerschappij. We hebben de aanmaning slecht begrepen; we moesten niet de Hemel terugbrengen op Aarde, maar ons, dankzij de Hemel, eerst met de Aarde bezighouden. Alleen zo kunnen we onszelf dwingen onze aandacht te verleggen, na al die jaren waarin we zijn blijven negeren wat zich achter onze rug afspeelde. De ‘engel van de geogeschiedenis’ begint vol afgrijzen en ongeloof vooruit te kijken, omdat ze nu beseft dat er een dreiging is en dat ze een oorlog is begonnen die, als ze dat ontkent, nooit zal stoppen! Om het zonder omwegen te zeggen : als we überhaupt een toekomst willen hebben, kunnen we niet blijven geloven in de oude toekomst. Dat is voor mij ‘oog in oog staan met Gaia.’( 342/343)
‘Bevrijd van de verschrikkelijke verplichting de priesters te zijn van een godheid waar ze niet in geloven, zouden ze trots kunnen verklaren: ‘Wij zijn GAia.’Niet omdat ze zich verlaten op de ultieme wijsheid van een opperwezen, maar omdat ze eindelijk de droom hebben opgegeven om in de schaduw van willekeurig welk opperwezen te leven. Ze dragen de last van Gaia, want ze hebben begrepen dat ze om het even welke vorm van soevereinitiet voortaan eerder met haar dan met de Natuur zullen moeten delen. Ze zijn profaan, niet langer omdat ze zich erop beroemen de waarden van anderen te hebben geprofaneerd, zoals de rationalisten van weleer, maar in de veel alledaagsere betekenis dat ze aanvaarden dat ze gewoon zijn, dat ze van deze wereld zijn. Wat zich voor de meeste mensen, wetenschappers incluis, waarschijnlijk laat aanzien als een ramp – namelijk dat onderzoekers nu in geoplitiek verwikkeld zijn – beschouw ik als het enige minuscule lichtpuntje in de sombere huidige situatie. Eindelijk weten we waarmee we te maken hebben en met wie we er het hoofd aan zullen moeten bieden. ‘(354)
‘Maar hoe kunnen we in het antropoceen het sublieme blijven voelen, nu we zelf een geologische kracht zijn geworden die vergelijkbaar is met bergketens, vulkanen, erosie? Wat bruutheid betreft, daarmee hebben wij, wij Modernen, onze ziel zozeer doordrenkt dat we ook op dat punt kunnen wedijveren met de natuur – delen we intussen niet het vooruitzicht te eindigen als afzettingsgesteente? Nooit meer zullen we onze hybriseenvoudig tot bedaren kunnen brengen met de verheven aanblik van grootse landschappen. In de Grote Omheining waarbinnen we voortaan opgesloten zitten, is een oog op ons gericht, maar het is niet het oog van God, neerziend op de in zijn graf ineegedoken Kaïn, het is het oog van Gaia en het kijkt ons aan, recht in het gezicht, in het volle licht. Voortaan kunnen we onmogelijk onverschillig blijven; voortaan kunnen we ons niet langer gedekt houden: alles heeft met ons te maken.
‘Het heeft geen zin ons een rad voor de ogen te draaien: we zijn even slecht voorbereid op de nakende omwentelingen in het beeld van de wereld als europa in 1492. Temeer omdat we ons ditmaal niet moeten voorbereiden op de expansie van de ruimte, de ontdekking van nieuwe gebieden waaruit eerst de bewoners moeten worden verwijderd,die gigantische landname waardoor de ‘westerse expansie’, zoals het lang heette, mogelijk werd. Het gaat nog altijd om ruimte, om de aarde, om ontdekking, maar nu draait het om de ontdekking van een nieuwe Aarde, waargenomen in haar intensiteit en niet meer in haar extensie. Wat we met verbijstering meemaken is niet de ontdekking van een Nieuwe Wereld, die tot onze beschikking staat, maar de verplichting om helemaal opnieuw te leren hoe we de Oude wereld zullen moeten bewonen! De verrassing is des te groter en completer omdat ditmaal niet wij oudere volken uit hun land verjagen, maar ons eigen land, ook ons eigen land, in bezit wordt genomen. Of juister gezegd, het ziet er naar uit dat alle voorheen menselijke volken gelijktijdig worden getroffen door een omgekeerde, door de Aarde zelf ondernomen landname. Al deze omkeringen zijn overigens nog zo duister dat wij net zomin weten wat ons overkomt als Columbus toen hij terugkeerde van Hispaniola., dat hij voor de chinese kust had aangezien! Aan het slot van deze lezingen ben ik ern iet meer zo zeker van of het wel zo betrouwbaar is wat ik u doorvertelde toen ik u zei dat het antropoceen onze manier van leven zou gaan veranderen – misschien waren het maar geruchten? (404)
‘Altijd weer geldt de oude, trotse aanmaning: ‘Voorwaarts! Voorwaarts!, niet naar een nieuw land, maar naar een land waarvan het aangezicht moet worden vernieuwd.’ (406)
xxxxxxxx