De walnotenboom is een winterharde bladverliezende boom die wel 30 meter hoog kan worden. De brede bladerkroon kan zich pas voldoende ontplooien als hij voldoende ruimte heeft en kan ca. 20 meter breed worden. Hij draagt laat in het voorjaar zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen. De mannelijke bloemen zijn geelgroene katjes, de groene vrouwelijke bloemen zijn alleenstaand of staan in trosjes van twee of drie bloemen bijeen.
De stam van de walnotenboom is vrij kort omdat hij zich snel vertakt. Bij jonge bomen is deze grijs en glad, maar wordt donkerder en gegroefder naarmate de boom ouder wordt.
De steenvruchten die verschijnen na de zomer bestaan uit twee delen die op onze hersenen lijken. Ze zijn omgeven door een harde, gerimpelde buitenlaag (dit is wat je kraakt als je de noot wilt eten). Daaromheen zit een donkergroene schil met witte puntjes. Deze schil wordt later door oxidatie zwart.
Onder een walnoot groeien meestal geen andere planten, want uit het blad van de boom komt juglon dat met regenwater op de grond drupt en de bodem ongeschikt maakt als groeiplaats voor andere planten.
Herkomst en vindplaats
De walnoot is afkomstig uit Klein-Azië. Hij werd
verspreid vanuit Perzië richting China en Japan en Alexander de Grote heeft hem ingevoerd in Griekenland en vandaar naar de rest van Europa gebracht. Hij komt dus vrij verspreid voor. In Frankrijk wordt de walnoot veel gekweekt maar hij wordt ook in Nederland en België aangeplant in par-ken en tuinen, langs
wegen en rivierdijken.